Eén van onze eerste uitjes was boodschappen doen samen met ma. Gezeten in het fietsstoeltje aan het stuur van ma’s fiets reden we dan langs de Chaamse middenstand. “Goed vasthouwen hor”, zei ma dan.

Door Berry van Oers

Buurten

De eerste stop was bij Emma naast de vijver van de ‘prottestaanse’ kerk. “Bij Emma’s krijde aaltij een ‘sjeklatje", zei ma. Aan de andere kant van Emma’s Zelfbediening bakte echtgenoot Christ friet. Maar zijn friettent ging pas tegen de avond open. Aan de overkant bij Emma liep ma soms even naar binnen in het tabakswinkeltje van de gezusters Van Beijsterveld. Niet om sigaren te kopen maar om even bij te buurten. Ma hield van buurten. Ze kende iedereen.

Nylons

“Efkes langs Fraas veur een paor sleffers en dan unne mik haolen bij Jaon Aasems”, zei ma als ze uitgebuurt was met de zusjes. Jaon was dan in de bakkerij, terwijl Anna achter de toonbank stond. Tegenover bij Nelly kocht ma nylons en zult bij Guust. We deden ook boodschappen bij de VéGé van Jos. “Ik vraog ’t wel efkes aon jullie Bets”, zei ma dan wanneer ze niet kon vinden wat ze zocht.

Wieberkes

Schuin tegenover Jos kocht ma milletzaad voor pa’s parkieten. Ma praatte dan even bij met Marian, terwijl Jan in zijn stofjas de zakjes met zaad vol deed. We gingen ook altijd nog even verderop naar bakker Louis. Hij had een ijsmachine in de winkel die schepijs maakte. Bij de groenteboer daarnaast kochten we ‘peekes’. “Tis nou d’n tijd en dan zen ze op z’n goeiekopst”, legde ma uit. Aan de overkant bij Fientje haalde ma ‘koekskes’, verderop bij Van Beek ‘wieberkes’ en bij Joop een ‘buske’ verf.

Postkantoor

Ma stopte altijd nog even bij Koos van het postkantoor. Koos buurtte ook graag. Ik mocht dan op de stoep bij de open deur op de dorpel zitten in de zon. Toen een klant de deur dicht deed kraakten mijn vingers, maar onze buurman die tevens dokter was zei dat ze niet gebroken maar gekneusd waren. “Een aspirientje en onder de koude kraan houden”, zei hij in het hoog Nederlands. Hij wist waarschijnlijk niet dat we maar één keus hadden. Voor warm water zette ma altijd de ‘moor’ op.

Wisselgeld

Bij slager Harrie kocht ma bloedworst voor pa. “Doet er mar intje mee stukskes wiet spek er in”, zei ma dan. Pa at graag vet. Maar volgens onze buurman was teveel vet ongezond. “Det werkt ie er ommes wel wir uit”, zei ma. Later mochten we zelf, zonder ma, met de step boodschappen gaan doen. “Allèèn meebrengen wa op oew briefke staot”, zei ma dan. We kochten stiekem ‘kliessiedrop’. “Ge het de centjes toch zeker nie weggehaolt”, vroegen ze vanachter de toonbank. “Neie, mar òòs ma zee wel da we er op motten letten da ge genog wiesselgeld teruggift”, zeiden we dan.

Winkelen

Toen we het fietsstoeltje ontgroeit waren mochten we mee gaan winkelen met ma. Dat was wat anders dan boodschappen doen. Wie ging winkelen kocht geen eten maar kleren. Daarvoor moesten we naar de stad toe, bij droog weer achter op de fiets bij ma en als het regende met de bruine BBA-bus. Bij ‘Raming’ in de Lange Brugstraat kregen we Chocomel met een warme appelbol erbij.

Hemaworst

Soms op zaterdag reden we met pa in zijn ‘Peusio’ naar de stad. Terwijl wij met ma winkelden, bleef pa in de auto wachten. Hij had een hekel aan winkelen. “We zen zo terug”, beloofde ma telkens. Als we dan toch weer laat terug bij de auto waren was pa saggerijnig. Maar ma had dan voor hem een vette warme worst met mosterd van de Hema bij. “Doe mar lekker opeten”, zei ma.